De camping in Wolfsburg ligt vlakbij het Mitteland kanaal en bij een spoorweg, wat al vroeg voor het nodige kabaal zorgt. Zodoende zit ik al om halfacht op de fiets, en rijd ik met een tamelijk overbodige omweg de stad uit, via een park boven op een heuvel, wat dan wel weer een aardig uitzicht oplevert op de stad en de volkswagenfabriek, waar Wolfsburg z’n bestaansrecht aan ontleent.

Via een vlak en nogal op Twente gelijkend landschap fiets ik bijna 80 kilometer naar Celle, een aardig stadje, met lekkere thee en frambozentaart.

Bij het kasteel van Celle is een uitbundige uitstalling van allemaal dezelfde beeldjes, die je voor 95 euro per stuk kunt kopen.

Na Celle bestaat de route voornamelijk uit gravelpaden door het bos.

Ik houd daar wel van, en besluit door te fietsen tot Ahlder, waar ik na 135 kilometer neerstrijk op een aardig campinkje, dat wel aan het water ligt, maar niet aan Aller.
Hoewel ik de Aller fietsroute volgt, is de rivier doorgaans in geen velden of wegen te bekennen, behalve die enkele keer dat ik hem oversteek.

Het is niet dat de rivier steeds ver weg is, integendeel, maar hij ligt steeds wat verzonken in het landschap, zodat je hem slechts zelden te zien krijgt.

De camping is voorzien van een eenvoudig restaurant, zodat ik het door mij aangeschafte blik Linseneintopf maar voor een andere keer bewaar. Dat had ik beter niet kunnen doen.
De Wiener schnitzel is werkelijk de slechtste die ik ooit geserveerd heb gekregen. Een goede schnitzel hoort maximaal een halve centimeter dik te zijn, maar deze is zeker drie centimeter dik en niet om door te komen.

Ik geef het al vrij gauw op, en besluit de rust van m’n tent op te zoeken.
